Wat gebeurt er wanneer de machtigste man ter wereld, de keizer, zijn toorn op uw stad richt? Wanneer angst de straten beheerst en de dreiging van het ‘breken van het lijf’ geen loze kreet is, maar een reële mogelijkheid? In zo’n moment van crisis lijkt de waarheid een luxe. De leugen wordt een schild, een middel om te overleven, een manier om de macht te sussen. Maar is die weg wel de weg naar vrede?
In deze historische preek stapt de heilige Johannes Chrysostomus in het hart van deze angst. Het volk van Antiochië had de beelden van de keizer vernield en wacht nu in doodsangst op zijn vergelding. Chrysostomus biedt hen geen politieke strategie of valse hoop. In plaats daarvan confronteert hij de leugens van de angst met de werkelijkheid van het geloof. Hij verschuift de focus van de macht van de keizer, die enkel het lichaam kan breken, naar de macht van God, die de ziel behoudt. Hij leert zijn volk dat ware veiligheid niet ligt in het ontwijken van lijden, maar in het omarmen van een diepere realiteit. De keizer mag dan de macht hebben over het tijdelijke, maar de werkelijke waarheid – de veritas van Gods aanwezigheid en barmhartigheid – is de enige bron van onwankelbare zekerheid. In die waarheid, in veritate, is er rust.
Johannes Chrysostomus: Over de Beelden (Homilie 2)
Wat is dit? Gisteren waren we nog in vreugde, en vandaag zijn we in rouw. Gisteren was een festival, vandaag is het as. De gebeurtenissen van gisteren hebben mij veel stof tot spreken gegeven, maar de calamiteiten van vandaag hebben mijn tong tot zwijgen gebracht. De duivel zag onze stad bloeien en werd afgunstig; hij zag de Kerk zich verheugen in de overvloed aan haar kinderen, en hij beraamde een plan om onze welvaart te vernietigen. Maar wees niet ontmoedigd, geliefden! Want hoewel de duivel zijn boosaardigheid heeft getoond, heeft God Zijn liefde voor de mensheid getoond; en de boze demon zal zijn doel niet bereiken, maar alles zal zich ten goede voor ons keren, en degenen die we als verloren beschouwden, zullen we met nog grotere winst terugkrijgen.
Ik heb gisteren mijn toespraak beëindigd met een verwijzing naar Gods onuitsprekelijke liefde voor de mens. Ik zei u: “Hij heeft de mens boven de hemel geplaatst en hem een troon van heerlijkheid beloofd.” Maar de duivel, die deze leer niet kon verdragen, heeft alles in het werk gesteld om deze uit uw zielen te verdrijven. Maar hij heeft niets bereikt. Want met de hulp van God zal ik vandaag opnieuw dezelfde woorden in uw oren planten, en ik zal niet ophouden u eraan te herinneren totdat ik deze leer onwankelbaar in uw gedachten heb verankerd.
Want de mens is dierbaarder voor God dan de engelen. En waarom zeg ik de engelen? Hij is dierbaarder dan de hemel zelf, dierbaarder dan de aarde, dierbaarder dan de zon en de maan en de sterren. En dat dit geen grootspraak is, blijkt uit de woorden van de Meester zelf. Want Christus zegt: “Ik zeg u, dat er vreugde zal zijn in de hemel over één zondaar die zich bekeert, meer dan over negenennegentig rechtvaardigen die geen bekering nodig hebben.” En opnieuw: “Wat denkt u? Als een man honderd schapen heeft en er één van hen afdwaalt, laat hij dan niet de negenennegentig achter in de bergen en gaat hij op zoek naar het afgedwaalde schaap? En als hij het vindt, voorwaar, Ik zeg u, hij verheugt zich er meer over dan over de negenennegentig die niet zijn afgedwaald.”
Als u de waarheid van deze woorden wilt begrijpen, denk dan niet alleen aan de numerieke verhouding – één zondaar tegenover negenennegentig rechtvaardigen – maar overweeg de waarde. Want de mens is het schepsel dat naar het beeld en de gelijkenis van God is gemaakt. En hoewel deze gelijkenis door de zonde is aangetast, is zij niet volledig uitgewist. Daarom zoekt de Goede Herder naar het ene schaap; niet omdat het waardevoller is dan de negenennegentig, maar omdat het Zijn eigen schepsel is. Hij zoekt het niet om zijn waarde, maar uit liefde.
De gebeurtenissen van vandaag, hoewel pijnlijk, zijn niet zonder nut. Ze hebben ons de ijdelheid van aardse zaken getoond. Ze hebben ons geleerd niet op vorsten te vertrouwen, noch op de zonen der mensen, in wie geen heil is. Vandaag is de rijke armer dan wie ook, hij vreest voor zijn leven en beeft bij de schaduw van een muur. De arme daarentegen is veilig, hij heeft niets te verliezen en vreest daarom niets. Dit leert ons om niet naar rijkdom te streven, maar naar deugd; want deugd is een bezit dat niemand ons kan afnemen.
Laat ons daarom niet treuren, geliefden. Want verdriet is niet op zichzelf slecht, maar het wordt slecht door onze eigen instelling. Er is een verdriet dat tot God leidt, en een verdriet dat tot de wereld leidt. Het verdriet dat tot God leidt, brengt berouw en redding teweeg; het verdriet van de wereld brengt de dood voort. Laten wij treuren, niet om de dreiging van de keizer, maar om onze zonden die God hebben beledigd. Als wij onze zonden bewenen, zal God medelijden met ons hebben, en als God aan onze zijde staat, wie kan dan tegen ons zijn?
Wat heeft u te vrezen? De dood? Maar de dood is geen kwaad. Het is de overgang naar een beter leven. Voor een christen is de dood slechts een slaap. Christus heeft de dood overwonnen en ons de belofte van de opstanding gegeven. Vreest u de confiscatie van uw bezittingen? Maar uw ware schat is in de hemel, waar geen dief kan naderen en geen mot kan vernielen. Vreest u verbanning? Maar de hele aarde is van de Heer. Waar u ook heengaat, u bent onder de hoede van uw Meester.
De keizers zijn mensen. Vandaag zijn ze, morgen zijn ze niet meer. Hun macht is tijdelijk, hun toorn is vluchtig. Maar de macht van God is eeuwig, en Zijn liefde is onveranderlijk. Laten we onze hoop niet op mensen vestigen, maar op God. Hij die de drie jongelingen uit de brandende oven heeft gered, Hij die Daniël uit de leeuwenkuil heeft bevrijd, Hij zal ook ons redden uit deze beproeving, als we ons met heel ons hart tot Hem wenden.
Ik heb gehoord dat de keizer zeer vertoornd is. En dat is begrijpelijk. Hij is een mens, en de belediging was groot. Maar hij is ook een christen. En de naam van Christus, wanneer die wordt ingeroepen, heeft de kracht om alle woede te kalmeren. Laten we daarom bidden. Laten we de hele Kerk bijeenroepen. Laten we de psalmen van David zingen. Laten we met tranen en gebeden de troon van Gods genade benaderen. En als God ons verhoort, zal Hij het hart van de keizer verzachten.
Want het hart van de koning is in de hand van de Heer; Hij leidt het waarheen Hij wil. Laten we Hem smeken om het hart van onze keizer te leiden, niet naar wraak, maar naar barmhartigheid. Laten we Hem smeken om hem te herinneren aan de dag des oordeels, wanneer hij zelf vergeving nodig zal hebben. Want er staat geschreven: “Zalig zijn de barmhartigen, want zij zullen barmhartigheid verkrijgen.” En opnieuw: “Vergeef, en u zal vergeven worden.”
Laten we deze dagen doorbrengen in vasten, gebed en aalmoezen. Laten we onze zonden belijden en ons leven beteren. En ik ben ervan overtuigd dat God onze stad zal sparen. Hij zal deze wolk van verdriet verdrijven en de zon van Zijn genade weer laten schijnen. Hij zal onze rouw veranderen in vreugde, en onze angst in vrede. Want Hij is onze Vader, en een vader straft zijn kinderen, maar verlaat hen niet. Aan Hem zij de heerlijkheid en de macht, nu en in alle eeuwigheid. Amen.

Geef een reactie