In een wereld vol onzekerheid, ziekte en lijden, is de belofte van een leven vrij van pijn en vol voorspoed ontegenzeggelijk aantrekkelijk. Het is deze belofte die de kern vormt van het welvaartsevangelie, gepredikt door figuren als Andrew Wommack. Zijn boodschap is verleidelijk eenvoudig: wie God écht kent en gelooft, zal genezing en overvloed ervaren. Dit betoog stelt echter dat deze leer, hoe aantrekkelijk ook gepresenteerd, een fundamenteel arrogante, theologisch onverantwoorde en pastoraal schadelijke interpretatie van het christendom is. Het is een evangelie dat niet God, maar het eigen, onfeilbare ik centraal stelt.
Het fundament van Wommack’s theologie is gebouwd op een diepgewortelde spirituele hoogmoed. Zijn claim decennialang niet ziek te zijn geweest, presenteert hij niet als een onverdiende genade, maar als het logische en te verwachten resultaat van zijn superieure “openbaringskennis”. Deze houding culmineert in de boude stelling dat de nieuwtestamentische gelovige “groter” is dan profeten als Elia en Johannes de Doper. Dit is een gevaarlijke verdraaiing van Jezus’ woorden, die sprak over een bevoorrechte positie in het nieuwe verbond, een positie die tot nederigheid zou moeten leiden. Wommack interpreteert het als een promotie die ons verheft boven de worstelingen van de prrofeten van weleer. Hij vergeet daarbij gemakshalve dat Elia, na zijn grote overwinning, in diepe wanhoop en depressie bad om te mogen sterven. Door te claimen immuun te zijn voor dergelijke zwakheid, wist Wommack de bijbelse realiteit van menselijke kwetsbaarheid uit en vervangt hij de nederige afhankelijkheid van God door een zelfgenoegzame onaantastbaarheid.
Om deze theologie van persoonlijke onkwetsbaarheid te bouwen, maakt Wommack zich schuldig aan het systematisch uit context halen van Bijbelteksten. Hij “cherry-pickt” verzen die spreken over autoriteit, overwinning en de kracht die gelovigen bezitten, terwijl hij de overweldigende hoeveelheid Schriftgedeelten die spreken over lijden, volharding in beproeving, en het dragen van je kruis, negeert. De realiteit van een gebroken wereld, waar regen valt over rechtvaardigen en onrechtvaardigen, wordt ingeruild voor een magisch denksysteem. Dit is geen trouwe exegese, maar een ideologisch gemotiveerde selectie die een onvolledig en misleidend evangelie creëert.
Een van de meest verontrustende gevolgen hiervan is de karikatuur die hij van gebed maakt. “Waarom zou je God vragen om iets wat Hij je al gegeven heeft?”, is zijn retorische vraag. Hiermee degradeert hij gebed van een diepe, relationele daad van afhankelijkheid tot een banale, bijna overbodige techniek. De rijke gebedstraditie van de Psalmen – vol van klacht, smeking, twijfel en het belijden van een klein geloof – wordt effectief afgeschaft. Bidden om vergeving voor ongeloof of het aanroepen van God in je diepste nood wordt in Wommack’s model een teken van spirituele onwetendheid. In plaats daarvan wordt de gelovige aangespoord om zijn “carnale verlangens” naar gezondheid en voorspoed te claimen. Het heilige gesprek met de Schepper wordt zo een transactionele eis van het schepsel.
De pastorale schade van deze leer is immens en komt het duidelijkst naar voren in zijn centrale aanklacht: wie lijdt, is simpelweg niet goed “ingetuned”. De zieke, de arme, de depressieve – zij zijn de schuldigen. Hun lijden is geen gevolg van de gebrokenheid van de schepping of een ondoorgrondelijk goddelijk plan, maar van hun eigen spirituele falen. Deze “blame-the-victim”-mentaliteit is wreed. Het voegt een ondraaglijke last van schuld toe aan de al zware last van het lijden zelf. Zijn nonchalante afwijzing van depressie als iets dat je met “kennis” overwint, is een klap in het gezicht van miljoenen die dagelijks met deze slopende ziekte worstelen en bespot de diepe geestelijke droogte die zelfs de grootste heiligen hebben ervaren.
Concluderend is de theologie van Andrew Wommack een kaartenhuis, gebouwd op de fundamenten van hoogmoed en selectieve Schriftlezing. Het vervormt gebed tot een egoïstische eis en legt een onbarmhartige schuld bij hen die het meest kwetsbaar zijn. Het is een theologie van zelfverheffing, vermomd als geloof, die haaks staat op de theologie van het kruis. Een authentiek christelijk geloof roept ons niet op tot een arrogante claim van onkwetsbaarheid, maar tot nederigheid, afhankelijkheid en liefdevolle dienstbaarheid, juist te midden van een gebroken en lijdende wereld.

Geef een reactie