Augustinus “Over de leugen”

Hier is de vertaling van ‘De Mendacio’ van Augustinus. Ik heb de vertaling zo letterlijk en uitgebreid mogelijk gemaakt om de stijl en de diepgang van Augustinus’ redenering te behouden.


OVER DE LEUGEN

De moeilijkheid van het te behandelen onderwerp

De vraag over de leugen is een grote kwestie die ons vaak in verwarring brengt in onze dagelijkse handelingen. We willen niet overhaast iets een leugen noemen wat geen leugen is, maar we willen ook niet denken dat het soms nodig is om te liegen, bijvoorbeeld met een eervolle, plichtsgetrouwe of barmhartige leugen.

We zullen dit vraagstuk zorgvuldig onderzoeken, zoekend samen met hen die zoeken. Of we iets zullen vinden, zonder overhaaste conclusies te trekken, zal de lezer die goed oplet zelf wel merken. Het onderwerp is namelijk zeer duister en ontglipt vaak aan de aandacht van de zoeker door zijn kronkelige, haast spelonkachtige paden. Soms lijkt iets wat gevonden was weer uit de handen te glippen, om vervolgens weer op te duiken en dan opnieuw te verdwijnen. Uiteindelijk zal een zorgvuldiger onderzoek ons echter tot een duidelijke mening leiden.

Als er in die mening een fout zit, bedenk dan dat de waarheid ons van elke fout bevrijdt, terwijl onwaarheid ons in elke fout verstrikt. Ik geloof dat men nooit veiliger dwaalt dan wanneer men dwaalt uit een te grote liefde voor de waarheid en een te grote afkeer van onwaarheid. Wie streng oordeelt, zal dit ’te veel’ noemen. Maar misschien zegt de waarheid zelf wel: “Het is nog niet genoeg.” Wie dit leest, vraag ik u pas te oordelen als u alles hebt gelezen; dan zult u minder te bekritiseren hebben. Zoek niet naar hoogdravende taal, want we hebben hard gewerkt aan de inhoud en wilden dit voor het dagelijks leven zo noodzakelijke werk snel voltooien. Daarom hebben we weinig tot geen aandacht besteed aan de woordkeuze.

Grappen zijn geen leugens

Met uitzondering van grappen, die nooit als leugens zijn beschouwd. Door de toon en de houding van de grappenmaker is het immers overduidelijk dat de intentie niet is om te misleiden, ook al is wat gezegd wordt niet feitelijk waar. Of het voor volmaakte zielen gepast is om grappen te maken, is een andere vraag die we hier nu niet behandelen. Afgezien van grappen, moeten we er eerst voor zorgen dat iemand die niet liegt, ook niet als leugenaar wordt beschouwd.

Wat is een leugen?

Daarom moeten we onderzoeken wat een leugen is. Niet iedereen die iets onwaars zegt, liegt, als hij gelooft of meent dat wat hij zegt waar is. Het verschil tussen geloven en menen is dat degene die gelooft, soms beseft dat hij niet weet wat hij gelooft, hoewel hij er, als hij er vast van overtuigd is, totaal niet aan twijfelt. Degene die meent, denkt echter te weten wat hij niet weet.

Wie iets uitspreekt wat hij in zijn geest gelooft of meent, liegt niet, zelfs als het onwaar is. Hij is het aan de oprechtheid van zijn uitspraak verplicht om datgene naar buiten te brengen wat hij in zijn geest heeft, en hij heeft het in zijn geest zoals hij het uitspreekt. Toch is hij niet zonder schuld, ook al liegt hij niet, als hij dingen gelooft die niet geloofd moeten worden, of als hij denkt te weten wat hij niet weet, zelfs als het waar is. Hij beschouwt immers het onbekende als bekend.

Daarom liegt degene die het ene in zijn geest heeft, en iets anders uitspreekt in woorden of met welke andere tekens dan ook. Vandaar dat men spreekt over het “dubbele hart” van de leugenaar, dat wil zeggen, een dubbele gedachte: de ene gedachte over de zaak die hij weet of meent waar te zijn en niet uitspreekt; de andere over de zaak die hij in plaats daarvan uitspreekt, wetende of menende dat deze onwaar is.

Hieruit volgt dat iemand iets onwaars kan zeggen zonder te liegen, als hij denkt dat het zo is als hij zegt, ook al is het niet zo. En dat iemand de waarheid kan spreken terwijl hij liegt, als hij denkt dat het onwaar is en het als waar presenteert, ook al is het in werkelijkheid zo als hij het zegt. Een leugenaar of niet-leugenaar moet immers worden beoordeeld naar de overtuiging van zijn eigen geest, niet naar de waarheid of onwaarheid van de feiten zelf.

De schuld van de leugenaar is de wens om te misleiden door wat hij zegt; of hij nu slaagt in zijn misleiding wanneer men hem gelooft, of niet slaagt, hetzij omdat men hem niet gelooft, hetzij omdat hij met de intentie om te misleiden de waarheid spreekt, waarvan hij niet dacht dat het de waarheid was.

Mag of kan liegen soms nuttig zijn?

Wat als iemand iets onwaars zegt, waarvan hij denkt dat het onwaar is, omdat hij meent dat men hem niet zal geloven? Hij doet dit om degene tot wie hij spreekt, van wie hij weet dat die hem niet wil geloven, af te schrikken door een onjuist geloof. Hier liegt hij met de bedoeling om niet te misleiden, als een leugen het uitspreken is van iets anders dan je weet of denkt. Als een leugen echter alleen bestaat wanneer iets wordt gezegd met de wil om te misleiden, dan liegt deze man niet. Hij spreekt immers iets onwaars, hoewel hij weet of denkt dat het onwaar is, opdat degene tot wie hij spreekt, door hem niet te geloven, niet wordt misleid.

Als het dus mogelijk is dat iemand iets onwaars zegt om te voorkomen dat de ander wordt misleid, dan bestaat er ook het tegenovergestelde: iemand die de waarheid spreekt om te misleiden. Want wie de waarheid spreekt omdat hij merkt dat men hem niet gelooft, spreekt de waarheid om te misleiden. Hij weet of vermoedt immers dat wat hij zegt als onwaar kan worden beschouwd, juist omdat hij het zegt. Daarom, als hij de waarheid spreekt opdat men het als onwaar beschouwt, spreekt hij de waarheid om te misleiden.

We moeten ons dus afvragen wie van beiden het meest liegt: degene die iets onwaars zegt om niet te misleiden, of degene die de waarheid spreekt om te misleiden? Degene die door onwaarheid te spreken ervoor zorgde dat de ander de waarheid volgde, of degene die door de waarheid te spreken ervoor zorgde dat de ander het onware volgde?

Of hebben misschien beiden gelogen: de een omdat hij iets onwaars wilde zeggen, de ander omdat hij wilde misleiden? Of heeft geen van beiden gelogen: de een omdat hij de wil had om niet te misleiden, de ander omdat hij de wil had om de waarheid te spreken?

De vraag is nu niet wie van hen zondigde, maar wie loog. Het lijkt snel duidelijk dat degene die door de waarheid te spreken een mens in de handen van rovers dreef, zondigde. En dat de ander niet zondigde, of zelfs goed deed, door met een leugen te voorkomen dat een mens in het verderf stortte.

Maar deze voorbeelden kunnen worden omgedraaid. Als we dus elke overhaasting en elke leugen willen vermijden, dan moeten we, wanneer het nodig is, datgene uitspreken wat we als waar en geloofwaardig kennen, en we moeten ook de intentie hebben om datgene te overtuigen wat we uitspreken. Als we echter, omdat we het onware voor waar houden, of het onbekende voor bekend, of het ongeloofwaardige voor geloofwaardig, of wanneer het niet nodig is om iets te zeggen, toch proberen te overtuigen van niets anders dan wat we uitspreken, dan is er wel sprake van de fout van overhaasting, maar is er geen leugen.

De mening dat men soms moet liegen

Laten we nu kijken naar het soort leugen waarover iedereen het eens is: is het soms nuttig om iets onwaars te zeggen met de intentie om te misleiden? Degenen die dit vinden, halen voorbeelden aan om hun mening te staven. Ze herinneren eraan dat Sara, nadat ze had gelachen, tegen de engelen ontkende dat ze had gelachen. Dat Jakob, toen zijn vader hem ondervroeg, antwoordde dat hij Esau was, zijn oudste zoon. Dat de Egyptische vroedvrouwen logen om te voorkomen dat de pasgeboren Hebreeuwse kinderen werden gedood, en dat God dit zelfs goedkeurde en beloonde. Door vele dergelijke voorbeelden aan te halen van mensen die je niet durft te bekritiseren, willen ze bewijzen dat een leugen soms niet alleen niet afkeurenswaardig, maar zelfs prijzenswaardig kan zijn.

Ze voegen hieraan toe, om niet alleen degenen die zich aan de goddelijke Boeken houden te overtuigen, maar alle mensen en het gezond verstand, door te zeggen: “Als iemand naar jou vlucht die door jouw leugen van de dood gered kan worden, zul je dan niet liegen? Als een zieke iets vraagt wat voor hem niet goed is om te weten, en hij door jouw zwijgen nog erger zou kunnen worden gekweld, durf je dan de waarheid te zeggen tot schade van de mens, of te zwijgen, in plaats van met een eervolle en barmhartige leugen zijn gezondheid te helpen?” Met deze en soortgelijke argumenten menen ze overvloedig te bewijzen dat we soms, als het om iemands welzijn gaat, moeten liegen.

De mening dat men nooit moet liegen

Daartegenover argumenteren degenen die menen dat men nooit moet liegen, veel krachtiger. Zij beroepen zich allereerst op het goddelijk gezag, omdat in de Tien Geboden staat geschreven: “Gij zult geen valse getuigenis afleggen.” Dit omvat elke leugen, want wie iets verklaart, getuigt van zijn eigen geest. En voor wie beweert dat niet elke leugen een valse getuigenis is, wat zal hij zeggen tegen wat geschreven staat: “Een mond die liegt, doodt de ziel”? En opdat niemand denkt dat dit met uitzondering van bepaalde leugens moet worden begrepen, kan men op een andere plaats lezen: “Gij zult allen die de leugen spreken, te gronde richten.”

Daarom zei de Heer zelf: “Laat uw spreken zijn: Ja, ja; Nee, nee. Wat hierboven uitgaat, is uit den boze.” En de Apostel, toen hij beval de oude mens af te leggen, waarmee alle zonden worden bedoeld, voegde er direct aan toe: “Legt daarom de leugen af en spreekt de waarheid.”

De voorbeelden van leugens uit het Oude Testament besproken

Zij zeggen zich niet te laten afschrikken door de voorbeelden van leugens uit de oude Boeken; want alles wat daar gebeurd is, kan figuurlijk worden opgevat, ook al is het echt gebeurd. En alles wat figuurlijk wordt gedaan of gezegd, is geen leugen.

Iedere uitspraak moet immers worden beoordeeld naar datgene wat het wil uitdrukken. Iets wat figuurlijk wordt gedaan of gezegd, drukt precies datgene uit wat het betekent voor degenen voor wie het bedoeld is om te begrijpen. Daarom moeten we geloven dat die mannen die in de profetische tijden met gezag worden genoemd, alles wat over hen geschreven staat, profetisch hebben gedaan en gezegd.

Wat de vroedvrouwen betreft, menen zij dat die niet uit profetische geest handelden om de toekomst te openbaren, maar dat zij naar hun stand goedgekeurd en beloond werden door God. Wie immers gewend is te liegen om schade te berokkenen, heeft al veel vooruitgang geboekt als hij liegt om te helpen. Maar het ene is op zichzelf prijzenswaardig, het andere wordt verkozen in vergelijking met iets wat erger is. We feliciteren iemand immers op een andere manier als hij gezond is, dan wanneer een zieke zich beter voelt. Op deze manier beoordelen ze alle leugens uit de oude Boeken die niet worden bekritiseerd: ofwel worden ze goedgekeurd als een teken van groeiende deugd en hoop, ofwel zijn het vanwege hun symbolische betekenis helemaal geen leugens.

Geen voorbeelden van liegen in het Nieuwe Testament

Daarom kan men uit de boeken van het Nieuwe Testament, met uitzondering van de figuurlijke betekenissen van de Heer, geen voorbeelden vinden die aanzetten tot het imiteren van liegen, als men kijkt naar het leven en de moraal van de heiligen. De schijnheiligheid van Petrus en Barnabas wordt niet alleen genoemd, maar ook bekritiseerd en gecorrigeerd.

Het is niet zo, zoals sommigen denken, dat de apostel Paulus uit dezelfde schijnheiligheid Timotheüs besneed of zelf bepaalde joodse rituelen vierde. Hij handelde juist uit de vrijheid van zijn overtuiging, waarmee hij predikte dat de besnijdenis de heidenen niet ten goede kwam, noch de joden schaadde. Daarom oordeelde hij dat de heidenen niet tot de joodse gewoonten gedwongen moesten worden, en dat de joden niet van hun voorvaderlijke tradities afgeschrikt moesten worden.

Paulus handelde dus uit deze vrijheid en respecteerde de voorvaderlijke gebruiken, waarbij hij er alleen voor waakte en predikte dat men niet moest denken dat zonder deze gebruiken de christelijke verlossing onmogelijk was. Petrus’ schijnheiligheid daarentegen dwong de heidenen om als joden te leven, alsof de verlossing in het jodendom lag. Dit blijkt uit de woorden van Paulus: “Hoe kun je de heidenen dwingen om als joden te leven?” De schijnheiligheid van Petrus is dus niet te vergelijken met de vrijheid van Paulus. Daarom moeten we Petrus liefhebben om zijn bereidheid om gecorrigeerd te worden, maar we moeten niet het liegen rechtvaardigen op basis van het gezag van Paulus.

Een leugen is onrecht en brengt de dood van de ziel

Zij die tegen liegen zijn, betogen met nog meer overtuiging dat we de voorbeelden uit het dagelijks leven niet moeten geloven. Eerst tonen ze aan dat liegen onrecht is, met veel bewijzen uit de Heilige Schrift, vooral met de tekst: “U haat, o Heer, allen die onrecht bedrijven; U zult allen die de leugen spreken, te gronde richten.” Ofwel legt het tweede vers, zoals de Schrift vaak doet, het eerste uit, zodat we begrijpen dat met de leugen, als een specifieke vorm van onrecht, het hele onrecht wordt bedoeld. Of, als men een verschil ziet, dan is de leugen nog erger, omdat “te gronde richten” zwaarder is dan “haten”.

Wie van hen die dit beweren, zal zich laten beïnvloeden door voorbeelden als: “Wat als een man naar u toe vlucht, die door uw leugen van de dood gered kan worden?” De dood die mensen domweg vrezen, terwijl ze niet bang zijn om te zondigen, doodt niet de ziel, maar het lichaam, zoals de Heer in het Evangelie leert. Daarom beveelt Hij ons die dood niet te vrezen. Maar “de mond die liegt, doodt de ziel.”

Hoe kan men dan op de meest verdorven manier zeggen dat de een geestelijk moet sterven opdat de ander lichamelijk kan leven? Zelfs de liefde voor de naaste heeft haar grens in de liefde voor onszelf. “Gij zult uw naaste liefhebben als uzelf.” Hoe kan iemand zijn naaste liefhebben als zichzelf, als hij, om hem het tijdelijke leven te geven, zelf het eeuwige leven verliest?

Als hij voor het tijdelijke leven van een ander zijn eigen tijdelijke leven zou verliezen, zou dat al niet meer liefhebben als zichzelf zijn, maar meer dan zichzelf, wat de regel van de gezonde leer overschrijdt. Veel minder zal hij zijn eeuwige leven verliezen door te liegen voor het tijdelijke leven van een ander. Een christen zal niet aarzelen zijn eigen tijdelijke leven op te geven voor het eeuwige leven van zijn naaste. De Heer zelf heeft ons immers het voorbeeld gegeven door voor ons te sterven.

Aangezien door liegen het eeuwige leven verloren gaat, mag men nooit liegen voor iemands tijdelijke leven. Degenen die zich ergeren als iemand zijn ziel niet wil doden met een leugen opdat een ander in het vlees oud kan worden, wat als iemand van de dood gered kan worden door onze diefstal of ons overspel? Moeten we dan stelen of overspel plegen? Waarom zou iemand zijn ziel met een leugen bederven opdat een ander in het lichaam leeft, terwijl hij, als hij zijn eigen lichaam hiervoor zou prijsgeven, door ieders oordeel veroordeeld zou worden voor een schandelijke daad?

Zelfs voor lichamelijke kuisheid mag niet gelogen worden

De kuisheid van het lichaam, die een zeer eerbare reden lijkt te zijn om een leugen te rechtvaardigen – bijvoorbeeld als een verkrachter nadert die door een leugen kan worden afgewend – kan gemakkelijk worden weerlegd. Er is geen lichamelijke kuisheid tenzij deze afhangt van de integriteit van de ziel. Als die integriteit wordt geschonden, valt de kuisheid noodzakelijkerwijs, ook al lijkt het lichaam ongeschonden.

Daarom mag de ziel zichzelf niet met een leugen bederven voor haar lichaam, wetende dat het lichaam ongeschonden blijft zolang de ongeschondenheid de ziel zelf niet verlaat. Wat het lichaam onder geweld en zonder voorafgaande lust ondergaat, moet eerder een kwelling dan een schending worden genoemd. Of, als elke kwelling een schending is, is niet elke schending schandelijk, maar alleen die welke door lust wordt veroorzaakt of waarmee de lust instemt.

Hoe voortreffelijker de ziel is dan het lichaam, des te misdadiger wordt zij geschonden. De kuisheid kan dus alleen bewaard worden waar geen schending mogelijk is behalve door de eigen wil. Het is immers zeker dat als een verkrachter het lichaam aanvalt en hij noch door tegenkracht, noch door enig plan of leugen kan worden afgewend, we moeten erkennen dat de kuisheid niet door andermans lust geschonden kan worden.

Aangezien niemand twijfelt dat de ziel beter is dan het lichaam, moet de integriteit van de ziel, die eeuwig bewaard kan worden, boven de integriteit van het lichaam worden gesteld. Wie zou zeggen dat de ziel van een leugenaar ongeschonden is?

Men mag niet liegen om anderen tot het eeuwige leven te brengen

Als iemand denkt dat hij voor een ander moet liegen opdat die ander blijft leven of niet gekwetst wordt in de dingen die hij liefheeft, zodat hij door te leren tot de eeuwige waarheid kan komen, dan begrijpt hij niet dat hij dan gedwongen wordt elke schanddaad om dezelfde reden te aanvaarden. Bovendien wordt het gezag van de leer zelf ondermijnd en volledig tenietgedaan, als we degenen die we tot die leer proberen te leiden, door onze leugen overtuigen dat men soms moet liegen.

De heilzame leer bestaat deels uit dingen die geloofd moeten worden en deels uit dingen die begrepen moeten worden. Men kan niet tot de te begrijpen dingen komen, tenzij eerst de te geloven dingen worden geloofd. Hoe kan men dan iemand geloven die denkt dat men soms moet liegen, uit angst dat hij misschien ook liegt wanneer hij ons opdraagt te geloven? Hoe kan men weten of hij op dat moment geen reden heeft voor wat hij als een plichtsgetrouwe leugen beschouwt?

Als dit wordt toegestaan en goedgekeurd, wordt de hele discipline van het geloof ondermijnd. Wanneer het geloof ondermijnd is, komt men niet tot het begrip, waarvoor het geloof de kleinen voedt. Zo wordt de hele leer van de waarheid weggenomen en maakt plaats voor de meest losbandige onwaarheid, als er ook maar ergens een opening wordt gemaakt voor een, zogenaamd plichtsgetrouwe, leugen.

Ofwel stelt degene die liegt de tijdelijke voordelen, van zichzelf of van een ander, boven de waarheid – wat kan er verkeerder zijn? Ofwel, terwijl hij met behulp van een leugen iemand geschikt wil maken voor het ontvangen van de waarheid, sluit hij de toegang tot de waarheid af. Want door te willen passen bij het moment wanneer hij liegt, wordt hij onbetrouwbaar wanneer hij de waarheid spreekt. Daarom, ofwel moeten we de goeden niet geloven, ofwel moeten we geloven dat degenen van wie wij geloven dat ze soms moeten liegen, inderdaad liegen, ofwel moeten we geloven dat goede mensen nooit liegen. Van deze drie is het eerste schadelijk, het tweede dwaas; dus blijft over dat goede mensen nooit liegen.

De leugen als middel om verkrachting te voorkomen

Na deze kwestie van beide kanten te hebben overwogen en behandeld, is de conclusie nog niet gemakkelijk te aanvaarden. We moeten nog aandachtig luisteren naar degenen die zeggen dat geen enkele daad zo slecht is dat hij niet gedaan mag worden om een ergere te vermijden. Tot de daden van de mens behoort niet alleen wat hij doet, maar ook wat hij met instemming ondergaat.

Als zich dus de situatie voordeed dat een christen ervoor koos om wierook te offeren aan afgoden om te voorkomen dat hij instemde met een verkrachting waarmee een vervolger hem dreigde als hij dat niet zou doen, dan vragen zij zich terecht af waarom hij dan niet ook zou liegen om zo’n grote schande te vermijden. De instemming zelf, waarmee hij liever verkrachting zou ondergaan dan wierook aan afgoden te offeren, noemen zij geen lijdzaam ondergaan, maar een daad. Om die daad niet te hoeven stellen, koos hij ervoor wierook te offeren. Hoeveel gemakkelijker zou hij dan voor een leugen hebben gekozen, als hij met een leugen zo’n afschuwelijke misdaad van zijn heilige lichaam had kunnen afwenden?

Weerlegging van dit argument en voorbeeld

In dit argument zijn er een aantal zaken die terecht onderzocht kunnen worden. Moet een dergelijke instemming als een daad worden beschouwd? Of kan men van instemming spreken als er geen goedkeuring is? En is het goedkeuring als men zegt: “Het is beter dit te ondergaan dan dat te doen”? En handelde die man correct door wierook te offeren in plaats van verkrachting te ondergaan? En had men liever moeten liegen, als die keuze werd gegeven, dan wierook te offeren?

Als een dergelijke instemming als een daad moet worden beschouwd, dan zijn ook degenen die liever gedood werden dan een valse getuigenis af te leggen, moordenaars; en wat nog een ernstiger vorm van moord is, moordenaars van zichzelf. Waarom zou men op deze manier niet zeggen dat zij zichzelf hebben gedood, omdat zij ervoor kozen dat dit hen zou overkomen, om niet te doen wat ze gedwongen werden?

Net zoals deze persoon geen deel zou hebben aan die grote misdaad, omdat hij ervoor koos dat zijn vader door anderen werd gedood – een heiligschennende daad waarbij diens ziel naar de straf zou worden gevoerd – in plaats van zijn eigen geloof met een valse getuigenis te schenden, zo zou die instemming hem geen deelgenoot maken van een grote schanddaad. Als hij zelf geen kwaad wilde doen, wat anderen ook deden omdat hij het niet deed, blijft hij onschuldig. Wat zeggen zulke vervolgers immers anders dan: “Doe kwaad, opdat wij het niet doen?” Zelfs als zij het, door ons toedoen, niet zouden doen, zouden we hen niet met onze misdaad moeten helpen. Maar nu zij het al doen, zelfs als ze dit niet zeggen, waarom zouden zij samen met ons, in plaats van alleen, schandelijk en schadelijk zijn?

De zonden van een ander zijn niet onze schuld

Hoe kun je zeggen, “hij doet het niet samen met hen,” als zij het niet zouden doen als hij dat andere wel zou doen? Op die manier breken we deuren open met inbrekers, want als we ze niet zouden sluiten, zouden zij ze niet breken. En we doden mensen met rovers, als we toevallig weten dat ze dat van plan zijn, want als we hen zouden voorkómen door hen te doden, zouden zij geen anderen doden.

Of, als iemand ons bekent dat hij vadermoord gaat plegen, doen we dan met hem mee als we hem niet doden voordat hij het doet, wanneer we hem op geen andere manier kunnen tegenhouden of verhinderen? Het kan immers met evenveel woorden gezegd worden: “Je hebt met hem meegedaan, want hij zou het niet hebben gedaan als jij dat andere had gedaan.”

Ik zou willen dat geen van beide kwaden gebeurde. Maar ik kon alleen voorkomen wat in mijn macht lag. Het kwaad van een ander, dat ik met mijn bevel niet kon stoppen, mocht ik niet met mijn eigen misdaad verhinderen. Degene die niet zondigt voor een ander, keurt de zondaar dus niet goed. En degene die niet wil dat een van beide gebeurt, is het met geen van beide eens. Hij onthoudt zich van wat hemzelf aangaat, zelfs als hij de macht heeft om het te doen; wat de ander aangaat, veroordeelt hij het slechts met zijn wil.

Had hij dus liever verkrachting moeten ondergaan dan wierook te offeren? Als je vraagt wat hij had moeten doen, dan had hij geen van beide moeten doen. Als ik zou zeggen dat hij een van beide had moeten doen, zou ik een van beide goedkeuren, terwijl ik beide afkeur. Maar als de vraag is wat hij liever had moeten vermijden, aangezien hij niet beide kon vermijden maar wel een van beide, dan antwoord ik: zijn eigen zonde liever dan die van een ander. En een lichtere zonde van zichzelf liever dan een zwaardere zonde van een ander.

Moet men liegen om lichamelijke onreinheid te voorkomen?

De kern van deze hele kwestie komt hierop neer: moet worden onderzocht of geen enkele zonde van een ander, ook al wordt die tegen jou begaan, jou wordt aangerekend als je die met een lichtere zonde van jezelf zou kunnen vermijden en dat niet doet. Of is alle lichamelijke onreinheid een uitzondering?

Niemand zegt immers dat iemand onrein wordt als hij wordt gedood, in de gevangenis wordt geworpen, in ketenen wordt gehouden, gegeseld, met andere martelingen en kwellingen wordt gekweld, of wordt verbannen en de zwaarste verliezen lijdt tot aan de uiterste naaktheid, of van zijn eer wordt beroofd en enorme beledigingen ondergaat door allerlei scheldwoorden. Wat iemand ook onrechtvaardig ondergaat, niemand is zo dwaas te zeggen dat hij daardoor onrein wordt.

Maar als hij met vuil wordt overgoten, of als zoiets in zijn mond wordt gegoten of geduwd, of als hij het lot van een vrouw ondergaat, dan walgt bijna ieders gevoel ervan en noemt men hem geschonden en onrein. Moeten we dus concluderen dat men alle zonden van anderen, behalve die welke degene tegen wie ze begaan worden onrein maken, niet moet vermijden door eigen zonden, noch voor zichzelf, noch voor iemand anders, maar ze liever moedig moet ondergaan? En als men ze met geen enkele eigen zonde moet vermijden, dan ook niet met een leugen.

Maar die zonden die zo tegen een mens worden begaan dat ze hem onrein maken, die moeten we wel met onze eigen zonden vermijden. En daarom moeten die dingen niet eens zonden worden genoemd, die gedaan worden om die onreinheid te vermijden. Want alles wat zo wordt gedaan, dat het, als het niet gedaan zou worden, terecht zou worden bekritiseerd, is geen zonde. Hieruit volgt dat het ook geen onreinheid genoemd moet worden wanneer er geen mogelijkheid is om het te vermijden. Want ook dan heeft degene die het ondergaat iets goeds te doen, namelijk geduldig te verdragen wat hij niet kan vermijden.

Leugens die anderen schaden, zijn niet toegestaan om lichamelijke onreinheid te vermijden

Of moeten sommige leugens worden uitgezonderd, zodat het beter is die onreinheid te ondergaan dan die leugens te begaan? Als dat zo is, dan is niet alles wat gedaan wordt om die onreinheid te vermijden, geen zonde, aangezien er leugens zijn die erger zijn om te begaan dan die onreinheid te ondergaan.

Want als iemand wordt gezocht voor verkrachting en hij kan door een leugen verborgen worden, wie durft dan te zeggen dat men dan niet moet liegen? Maar als hij verborgen kan worden met een leugen die de reputatie van een ander schaadt, door die ander valselijk te beschuldigen van de onreinheid waarvoor de eerste wordt gezocht – bijvoorbeeld door tegen de zoeker te zeggen, terwijl men een kuise man noemt die ver van dergelijke schanddaden staat: “Ga naar hem, hij zal je wel iemand bezorgen van wie je met meer plezier gebruik kunt maken, want hij kent en waardeert zulke mensen” – dan zou de zoeker van degene die hij zocht kunnen worden afgeleid. Ik weet niet of de reputatie van een ander met een leugen geschonden mag worden, opdat het lichaam van een ander niet door andermans lust wordt geschonden.

En in het algemeen mag men nooit voor iemand liegen met een leugen die een ander schaadt, ook al is de schade lichter dan de schade die de ander zou lijden als je niet zou liegen. Want men mag ook niet het brood van een ander tegen zijn wil afnemen, ook al is hij sterker, om een zwakkere te voeden. En men mag een onschuldige niet tegen zijn wil met stokken slaan om te voorkomen dat een ander wordt gedood. Natuurlijk, als zij het willen, mag het wel, want dan worden ze niet geschaad, als ze het zo willen.

Een leugen in de leer van de religie mag nooit

Maar als de keuze om wierook aan afgoden te offeren in plaats van het lot van een vrouw te ondergaan, werd voorgelegd, en men zou, om dat lot te vermijden, de reputatie van Christus met een leugen schenden, dan zou men uitzinnig zijn als men dat deed.

Ik zeg zelfs meer: men zou krankzinnig zijn als men, om andermans lust te vermijden en te voorkomen dat iets in hem gebeurt wat hij zonder zijn eigen lust zou ondergaan, het Evangelie van Christus zou vervalsen met valse lofprijzingen voor Christus. Hij zou dan de schending van zijn lichaam door een ander meer vermijden dan zijn eigen schending van de leer van de heiliging van ziel en lichaam.

Daarom moeten alle leugens volledig worden verwijderd uit de leer van de religie en uit alle uitspraken die gedaan worden omwille van de leer van de religie, wanneer deze wordt onderwezen en geleerd. Men moet niet geloven dat er ooit een reden gevonden kan worden waarom men in zulke zaken zou moeten liegen. Men mag immers zelfs niet in die leer liegen om iemand gemakkelijker tot die leer te brengen. Want als het gezag van de waarheid ook maar lichtelijk is aangetast of verminderd, zal alles twijfelachtig blijven. En als die dingen niet als waar worden geloofd, kunnen ze niet met zekerheid worden vastgehouden.

Ook leugens die anderen of de leugenaar zelf schaden, moeten worden vermeden

Nadat dit als eerste en meest vaste principe is vastgesteld, kan er veiliger over andere leugens worden nagedacht. Vervolgens moeten we ook inzien dat alle leugens die iemand onrechtvaardig schaden, moeten worden vermeden. Want niemand mag, zelfs niet de lichtste, onrecht aangedaan worden om een zwaarder onrecht van een ander af te weren.

Ook leugens die, hoewel ze niemand schaden, niemand ten goede komen en degenen die ze uit vrije wil vertellen, schaden, zijn niet toegestaan. Degenen die dit doen, moeten eigenlijk leugenaars genoemd worden. Er is een verschil tussen iemand die liegt en een leugenaar. Iemand die liegt, kan dat ook tegen zijn zin doen. Een leugenaar daarentegen houdt van liegen en vindt plezier in het liegen zelf.

Naast hen staan degenen die met een leugen mensen willen behagen, niet om iemand onrecht aan te doen of te beledigen – dat soort hebben we al uitgesloten – maar om aangenaam te zijn in hun gesprekken. Zij verschillen van de groep die we leugenaars hebben genoemd, doordat de eersten plezier hebben in het liegen zelf, genietend van de misleiding. De laatsten willen behagen met hun vlotte praatjes en zouden liever met de waarheid behagen, maar als ze niet gemakkelijk ware dingen vinden die de toehoorders aangenaam zijn, kiezen ze ervoor te liegen in plaats van te zwijgen.

Is een leugen die niemand schaadt en iemand helpt, toegestaan?

Nadat deze soorten leugens zonder enige twijfel zijn veroordeeld, volgt een ander soort leugen, als we geleidelijk opklimmen naar betere vormen. Dit is het soort dat gewoonlijk wordt toegeschreven aan welwillende en goede mensen, wanneer degene die liegt niet alleen een ander niet schaadt, maar zelfs iemand helpt. Over dit soort leugen bestaat de hele controverse: schaadt men zichzelf als men op deze manier een ander helpt, door tegen de waarheid in te handelen?

De vraag is of men zichzelf niet schaadt door op deze manier een ander te helpen, of dat men zichzelf niet schaadt door de afweging dat men een ander helpt. Als dat zo is, dan zou men ook zichzelf moeten kunnen helpen met een leugen die niemand schaadt. Maar deze zaken zijn met elkaar verbonden, en als men deze toestaat, worden er noodzakelijkerwijs gevolgen meegetrokken die veel verwarring stichten.

Als men vraagt wat het een man die overvloedig rijk is schaadt als hij van zijn talloze duizenden zakken graan één mud verliest, terwijl dat ene mud van levensbelang kan zijn voor degene die het steelt, dan zou het gevolg zijn dat diefstal zonder verwijt gepleegd kan worden, en een valse getuigenis zonder zonde afgelegd. Wat kan er verkeerder gezegd worden dan dat?

Of zijn er eervolle leugens die sommigen helpen en niemand schaden?

Maar misschien denkt iemand dat er een uitzondering moet worden gemaakt, zodat er bepaalde eervolle leugens zijn die niet alleen niemand schaden, maar zelfs sommigen helpen, met uitzondering van die leugens waarmee misdaden worden verdoezeld en verdedigd. De leugen die, hoewel hij niemand schaadt en een arme helpt, toch diefstal verdoezelt, zou daarom schandelijk zijn. Maar als hij niemand zou schaden en iemand zou helpen, zonder enige zonde te verdoezelen of te verdedigen, dan zou hij niet schandelijk zijn.

Bijvoorbeeld, als iemand in jouw bijzijn zijn geld verstopt om te voorkomen dat het door diefstal of geweld wordt afgenomen, en jij, wanneer je erover wordt ondervraagd, liegt; dan zou je niemand schaden, je zou degene helpen die het nodig had dat het verborgen bleef, en je zou met je leugen geen zonde verdoezelen. Want niemand zondigt door zijn eigen bezit, dat hij vreest te verliezen, te verbergen.

Maar als we niet zondigen door te liegen omdat we niemands zonde verdoezelen, niemand schaden en iemand helpen, wat doen we dan met de zonde van het liegen zelf? Want waar geschreven staat: “Gij zult niet stelen,” staat ook geschreven: “Gij zult geen valse getuigenis afleggen.” Aangezien beide afzonderlijk verboden zijn, waarom is een valse getuigenis dan alleen laakbaar als het diefstal of een andere zonde verdoezelt, maar niet laakbaar als het op zichzelf staat, zonder een zonde te verdedigen, terwijl diefstal en andere zonden op zichzelf laakbaar zijn? Mag men een zonde met een leugen verdoezelen, maar de leugen zelf plegen?

Is liegen altijd een valse getuigenis afleggen?

Als dat absurd is, wat moeten we dan zeggen? Is een valse getuigenis alleen een valse getuigenis wanneer iemand zo liegt dat hij ofwel een misdaad tegen iemand verzint, ofwel iemands misdaad verdoezelt, ofwel op enigerlei wijze iemand in een rechtszaak benadeelt? Een getuige lijkt immers noodzakelijk te zijn voor de rechter om de zaak te kennen. Maar als de Schrift de term getuige alleen in die zin zou gebruiken, zou de apostel niet zeggen: “Dan blijken wij ook valse getuigen van God te zijn, als wij tegen God hebben getuigd dat Hij Christus heeft opgewekt, die Hij niet heeft opgewekt.” Zo toont hij aan dat een leugen een valse getuigenis is, zelfs als het in de vorm van valse lof voor iemand wordt gezegd.

Valse getuigenis en de leugen

Of is iemand die liegt een valse getuige wanneer hij ofwel iemands zonde verzint of verdoezelt, ofwel iemand op enigerlei wijze schaadt? Als een leugen die tegen iemands tijdelijke leven wordt gericht verwerpelijk is, hoeveel te meer dan een leugen die tegen het eeuwige leven gericht is? Zoals elke leugen is, als hij in de leer van de religie wordt uitgesproken. Daarom noemt de apostel het een valse getuigenis als iemand over Christus liegt, zelfs als het op zijn lof lijkt gericht te zijn.

Maar als een leugen iemands zonde noch verzint noch verdoezelt, niet door een rechter wordt gevraagd, niemand schaadt en iemand helpt, is het dan geen valse getuigenis en geen laakbare leugen?

Moet men liegen om een moordenaar of een onschuldige die ter dood wordt gezocht, niet te verraden?

Wat dan, als een moordenaar zijn toevlucht zoekt bij een christen, of als een christen ziet waar hij zijn toevlucht zoekt, en hij hierover wordt ondervraagd door degene die de man zoekt om hem te straffen voor de moord? Moet men dan liegen? Hoe kan men met een leugen geen zonde verdoezelen, wanneer degene voor wie men liegt een afschuwelijke misdaad heeft begaan?

Of is het omdat er niet naar zijn zonde wordt gevraagd, maar naar de plaats waar hij zich verbergt? Dus, liegen om iemands zonde te verdoezelen is slecht, maar liegen om een zondaar te verdoezelen is niet slecht? Zo is het, zegt iemand: want men zondigt niet wanneer men de straf ontwijkt, maar wanneer men iets doet wat straf verdient. En het behoort tot de christelijke discipline om noch aan iemands verbetering te wanhopen, noch iemand de weg naar berouw te versperren.

Wat als je voor de rechter wordt gebracht en wordt ondervraagd over de plaats waar hij zich verbergt? Zul je dan zeggen: “Hij is niet daar, waar je weet dat hij is,” of: “Ik weet het niet en heb het niet gezien,” wat je wel weet en gezien hebt? Zul je dan een valse getuigenis afleggen en je ziel doden, opdat de moordenaar niet gedood wordt?

Zul je liegen tot je voor de rechter staat, en dan, wanneer de rechter je ondervraagt, de waarheid zeggen, om geen valse getuige te zijn? Dan zul je dus zelf de man door verraad doden. De Heilige Schrift verafschuwt immers ook de verrader. Of is hij misschien geen verrader die de waarheid onthult aan een rechter die hem ondervraagt, maar zou hij een verrader zijn als hij iemand uit eigen beweging voor de dood zou uitleveren? Hoeveel sterker en voortreffelijker zou je zeggen: “Ik zal noch verraden, noch liegen”?

Bisschop Firmus van Thagaste

Dit deed eens een bisschop van de kerk van Thagaste, genaamd Firmus, die nog standvastiger was in zijn wil. Toen hem op bevel van de keizer door diens gezanten werd gevraagd naar een man die zijn toevlucht bij hem had gezocht en die hij met alle mogelijke zorg verborg, antwoordde hij de zoekers dat hij noch kon liegen, noch de man kon verraden. En na vele lichamelijke martelingen te hebben ondergaan (de keizers waren toen nog geen christenen), bleef hij bij zijn standpunt.

Vervolgens werd hij voor de keizer geleid en verscheen hij zo bewonderenswaardig, dat hij zonder enige moeite gratie verkreeg voor de man die hij beschermde. Wat kan er sterker en standvastiger gedaan worden dan dit?

Maar een angstiger iemand zegt: “Ik kan bereid zijn om alle martelingen te doorstaan, of zelfs de dood te ondergaan, om niet te zondigen. Maar als het geen zonde is om zo te liegen dat je niemand schaadt, geen valse getuigenis aflegt en iemand helpt, dan is het dwaas en een zware zonde om vrijwillig en tevergeefs martelingen te ondergaan, en misschien je nuttige gezondheid en leven tevergeefs aan de wreedaards prijs te geven.”

Ik vraag hem waarom hij vreest wat geschreven staat: “Gij zult geen valse getuigenis afleggen,” en niet vreest wat over God gezegd is: “Gij zult allen die de leugen spreken, te gronde richten”? “Er staat niet geschreven,” zegt hij, “‘elke leugen’, maar ik begrijp het alsof er staat: ‘Gij zult allen die een valse getuigenis afleggen, te gronde richten.’” Maar ook daar staat niet: “elke valse getuigenis.”

De acht soorten leugens

Het eerste soort leugen, dat in de leer van de religie plaatsvindt, moet ten zeerste vermeden en ver van ons gehouden worden. Niemand mag onder welke voorwaarde dan ook tot dit soort leugen worden gebracht.

Het tweede soort is datgene wat een ander onrechtvaardig schaadt. Dit is een leugen die niemand helpt en iemand schaadt.

Het derde soort is datgene wat de een helpt, maar de ander schaadt, ook al schaadt het niet tot lichamelijke onreinheid.

Het vierde soort is datgene wat enkel uit de lust tot liegen en misleiden voortkomt, wat een pure leugen is.

Het vijfde soort is datgene wat voortkomt uit het verlangen om te behagen met vlotte praatjes.

Nadat al deze soorten volledig zijn vermeden en verworpen, volgt het zesde soort, dat niemand schaadt en iemand helpt. Bijvoorbeeld, als iemand, wetende waar het onrechtmatig te stelen geld van een ander is, tegen wie dan ook die ernaar vraagt, liegt dat hij het niet weet.

Het zevende soort is datgene wat niemand schaadt en iemand helpt, behalve als een rechter het vraagt. Bijvoorbeeld, als men, niet willende een ter dood gezochte man verraden, liegt; niet alleen een rechtvaardige en onschuldige, maar ook een schuldige, omdat het tot de christelijke discipline behoort om noch aan iemands verbetering te wanhopen, noch iemand de weg naar berouw te versperren.

Het achtste soort leugen is datgene wat niemand schaadt en iemand helpt om lichamelijke onreinheid te voorkomen, met name de onreinheid die we hierboven hebben genoemd.

De vraag of men moet liegen als er een onvermijdelijke keuze wordt voorgelegd

Laten we nu datgene voltooien wat we ons hebben voorgenomen: moeten we liegen als er een onvermijdelijke keuze wordt voorgelegd, namelijk dat we ofwel dit doen, ofwel verkrachting of een andere afschuwelijke bezoedeling ondergaan, zelfs als we door te liegen niemand onrecht aandoen?

Hoe goddelijke autoriteiten die liegen verbieden, geïnterpreteerd moeten worden

Er zal ruimte zijn voor overweging van deze zaak als we eerst de goddelijke autoriteiten die liegen verbieden, zorgvuldig onderzoeken. Als zijzelf geen ruimte laten, zoeken we tevergeefs naar een uitweg. We moeten het gebod van God in alle opzichten naleven en de wil van God in de dingen die we ondergaan door Zijn gebod na te leven, met een gelijkmoedig hart volgen. Maar als er enige uitweg wordt geboden, moet de leugen in een dergelijk geval niet worden geweigerd.

Daarom bevat de Heilige Schrift niet alleen de geboden van God, maar ook het leven en de moraal van de rechtvaardigen, zodat, als het misschien onduidelijk is hoe een gebod moet worden opgevat, het begrepen kan worden uit de daden van de rechtvaardigen.

Met uitzondering dus van de feiten die men kan herleiden tot een allegorische betekenis, hoewel niemand eraan twijfelt dat ze hebben plaatsgevonden, zoals bijna alles in de boeken van het Oude Testament. Want wie durft daar te beweren dat iets niet tot een figuratieve voorbode behoort? Zelfs de apostel beweert dat de zonen van Abraham twee verbonden betekenen. Welke feiten vind je waaraan je deze regel kunt onttrekken en durf je te beweren dat ze niet tot een of andere figuurlijke betekenis kunnen worden herleid?

Het gebod om de andere wang toe te keren

Bijvoorbeeld, wanneer we in het Evangelie lezen: “Als je een klap op je wang krijgt, keer dan de andere wang toe.” We vinden geen krachtiger en uitmuntender voorbeeld van geduld dan dat van de Heer zelf. Maar toen hij een klap kreeg, zei hij niet: “Hier is de andere wang,” maar: “Als ik verkeerd gesproken heb, bewijs dan het kwade; maar als ik goed gesproken heb, waarom sla je me dan?” Hier toont hij aan dat het toekeren van de andere wang in het hart moet gebeuren.

Ook de apostel Paulus wist dit. Want toen hij voor de hogepriester een klap kreeg, zei hij niet: “Sla de andere wang,” maar: “God zal u slaan, gij witgekalkte muur; en gij zit om mij naar de wet te oordelen, en beveelt gij tegen de wet in mij te slaan?”

Het gebod om helemaal niet te zweren

Er staat ook geschreven: “Maar ik zeg u, zweer helemaal niet.” De apostel zelf zwoer echter in zijn brieven. En zo toonde hij aan hoe datgene wat gezegd was, “Ik zeg u, zweer helemaal niet,” moest worden opgevat: namelijk dat men door te zweren niet tot een gewoonte van zweren komt, en zo van gewoonte tot meineed vervalt. Daarom wordt er niet gevonden dat hij zwoer, behalve bij het schrijven, waar een zorgvuldiger overweging de tong niet overhaast maakt.

De dubbele mond: van de stem en van het hart

Zo wordt er gevraagd over welke mond er gesproken wordt in de tekst: “De mond die liegt, doodt de ziel.” De Schrift, wanneer zij over de mond spreekt, duidt vaak de innerlijke ruimte van het hart aan, waar besloten en vastgesteld wordt wat er, zelfs als we de waarheid spreken, met de stem wordt uitgesproken. Zo kan iemand met zijn hart liegen, als hij de leugen behaagt. Maar hij kan ook niet met zijn hart liegen, als hij met zijn stem iets anders uitdrukt dan wat er in zijn geest is, omdat hij weet dat hij een kwaad toelaat om een groter kwaad te vermijden, hoewel beide hem tegenstaan.

De conclusie van het voorgaande

Het wordt dus duidelijk uit al deze besprekingen dat de getuigenissen van de Schriften niets anders leren dan dat men nooit en te nimmer mag liegen. Er zijn immers geen voorbeelden van leugens te vinden in de moraal en de daden van de heiligen die navolging verdienen, voor zover het de Schriften betreft die niet naar een figuurlijke betekenis verwijzen, zoals de gebeurtenissen in de Handelingen van de Apostelen.

Alle uitspraken van de Heer in het Evangelie die voor onervarenen op leugens lijken, zijn figuurlijke betekenissen. En wat de apostel zegt: “Ik ben voor allen alles geworden, om allen te winnen,” moet correct worden begrepen als dat hij dit niet deed door te liegen, maar door mee te leven.

Daarom mag er niet gelogen worden in de leer van de vroomheid: dat is een grote misdaad en het eerste soort verwerpelijke leugen.

Men mag niet liegen op de tweede manier, want niemand mag onrecht worden aangedaan.

Men mag niet liegen op de derde manier, want niemand mag worden geholpen ten koste van het onrecht van een ander.

Men mag niet liegen op de vierde manier, uit lust om te liegen, wat op zichzelf al verkeerd is.

Men mag niet liegen op de vijfde manier, want zelfs de waarheid mag niet worden verkondigd met als doel mensen te behagen; hoeveel te minder een leugen, die op zichzelf al, omdat het een leugen is, schandelijk is.

Men mag niet liegen op de zesde manier, want zelfs de waarheid van een getuigenis mag niet worden verdraaid voor iemands tijdelijke voordeel of welzijn.

Men mag niet liegen op de zevende manier, want iemands gemak of tijdelijk welzijn mag niet boven de trouw worden gesteld.

Men mag niet liegen op de achtste manier, want ook bij goede dingen staat de kuisheid van de ziel boven de kuisheid van het lichaam.

In deze acht soorten zondigt men des te minder wanneer men liegt, naarmate men dichter bij de achtste komt; en des te meer, naarmate men afdaalt naar de eerste. Wie echter denkt dat er een soort leugen is die geen zonde is, bedriegt zichzelf schandelijk, terwijl hij zichzelf als een eervolle bedrieger van anderen beschouwt.

Hoe blind de verdedigers van de leugen zijn

Zo’n grote blindheid heeft de geesten van de mensen bevangen, dat het voor hen niet genoeg is als we zeggen dat sommige leugens geen zonden zijn, tenzij we ook zeggen dat het in sommige gevallen een zonde is als we weigeren te liegen. En ze zijn zover gekomen in hun verdediging van de leugen, dat ze zelfs beweren dat de apostel Paulus gebruik heeft gemaakt van het eerste en meest misdadige soort.

In de brief aan de Galaten, die zeker, net als de andere, is geschreven voor de leer van religie en vroomheid, zeggen ze dat hij gelogen heeft op de plaats waar hij over Petrus en Barnabas zegt: “Toen ik zag dat zij niet recht wandelden naar de waarheid van het Evangelie.” Want terwijl zij Petrus willen verdedigen tegen zijn fout en de dwaalweg waarop hij was beland, proberen zij de weg van de religie zelf, waarin het heil voor allen ligt, omver te werpen door het gezag van de Schriften te breken en te vernietigen.

Hierin zien ze niet dat ze de apostel niet alleen beschuldigen van liegen, maar ook van meineed in de leer van de vroomheid zelf, dat wil zeggen, in de brief waarin hij het Evangelie predikt. Want daar zegt hij, voordat hij dit vertelt: “Wat ik u schrijf, zie, voor God, ik lieg niet.”

Maar laat dit het einde zijn van deze discussie. Bij de overweging en behandeling van dit alles moeten we bovenal aan niets anders denken en om niets anders bidden dan wat dezelfde apostel zegt: “God is getrouw, die u niet zal laten verzocht worden boven wat gij dragen kunt; maar Hij zal met de verzoeking ook de uitkomst geven, opdat gij het kunt doorstaan.”

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *