Een Wijdingsmis als Personeelsfeest

De wijdingsmis van Ronald Cornelissen tot bisschop van Groningen-Leeuwarden op 11 oktober 2025 was, op het eerste gezicht, een feestelijke en hoopvolle gebeurtenis. De media spraken van een ontspannen sfeer, een bomvolle Sint-Jozefkathedraal en een joviale nieuwe bisschop die de harten van de aanwezigen voor zich won.

Maar in mijn optiek werden de heilige riten van de Katholieke Kerk gereduceerd tot een gezellige, maar spiritueel lege, bijeenkomst, waarin de mens zichzelf vierde op de plek die voor God bestemd is.

De verticale dimensie – de relatie tussen de mens en God – werd vervangen door horizontale gezelligheid, een personeelsfeest ter ere van een nieuwe directeur.

Een van de eerste tekenen dat deze wijdingsmis niet voor het gewone kerkvolk was, was de samenstelling van de aanwezigen. Al bij het welkomstwoord werd duidelijk wie de eregasten waren. De kerk was gevuld met notabelen: de commissaris van de Koning, de burgemeester, vertegenwoordigers van de universiteit, en een keur aan andere bestuurders, kerkbestuurders en leden van diocesane gremia. 

Men zou kunnen zeggen: begrijpelijk, het aantal plaatsen is beperkt. Een kathedraal is nu eenmaal niet van elastiek. Maar deze logistieke redenering gaat voorbij aan de diepe theologische betekenis van een bisschopswijding. De bisschop is niet de manager van een club van notabelen; hij is de herder van alle zielen in zijn bisdom. De ceremonie is geen privéfeest, maar een publieke, sacramentele handeling waarbij een opvolger van de apostelen wordt gezalfd voor zijn heilige taak. De keuze om de deuren in de praktijk te sluiten voor de anonieme gelovige en de kerk te vullen met de besturen staat in schril contrast met de parabel van het koninklijke bruiloftsmaal uit het evangelie van Mattheüs, waar de koning zijn dienaren uitstuurt om juist de mensen van de straat, “zowel slechten als goeden.” Het is een parabel die de kern raakt van Gods uitnodiging: deze is niet voor een elite, maar voor iedereen.

Deze praktijk staat evenzeer haaks op de missie van Paus Franciscus, die erom bekend stond juist de meest kwetsbaren – de zieken, de gehandicapten, de armen – een prominente plek te geven. In Groningen leek het tegenovergestelde het geval: de kerk presenteerde zich hier niet als een toevluchtsoord voor de zwakken, maar als een netwerkborrel. 

De homilie van kardinaal Eijk was een gemiste kans die de eigenlijke opdracht van de prediking volledig uit het oog verloor. De evangelielezing van die dag was de roeping van de eerste apostelen bij het Meer van Galilea: “Komt, volgt mij. Ik zal u vissers van mensen maken”. Dit is een tekst die barst van de missionaire dynamiek; het is de fundamentele roeping van elke priester en bisschop.

In plaats van dit apostolische vuur op te poken, koos de kardinaal voor een naar binnen gekeerde beschouwing. Zijn homilie ging niet over de opdracht om ‘vissers van mensen’ te worden, maar over de vraag of het schip waarin we zitten wel blijft drijven. De vergelijking met de Titanic verplaatste de focus van de missionaire opdracht van Christus naar de sociologische overlevingsstrijd van de Kerk als instituut. “Ja, broeders en zusters, dat schip van Petrus leek tot het begin van de jaren tachtig een Titanic,” zo begon hij. “Zo’n schip dat machtig over de wereldzee voer en van je dacht: dat gaat nooit nimmer ten onder. Nou, daar is wel het een en ander gebeurd sinds de jaren zestig.”

De metafoor, hoe goed bedoeld ook, is theologisch en pastoraal rampzalig. De Titanic is het symbool van menselijke hoogmoed die eindigt in een catastrofe. 

De Kerk is echter de boot van Petrus, een nederig vissersbootje, dat door de eeuwen heen de stormen heeft doorstaan, niet vanwege haar eigen indrukwekkende constructie, maar omdat Christus zelf aan boord is. 

Door dit Bijbelse beeld te vervangen door dat van de Titanic, aanvaardt de kardinaal het seculiere frame van de Kerk als een falend, zinkend instituut.

Wat volgde was nog pijnlijker. Toen de kardinaal zijn metafoor introduceerde en het verval sinds de jaren zestig benoemde, klonk er gelach van herkenning en instemming door de kerk. De aanwezigen voelden zich blijkbaar aangesproken door dit beeld van een ooit machtige, nu gehavende organisatie. Het was het gelach van bestuurders die de problemen kennen maar er weinig last van hebben en er schouderophalend om kunnen lachen. 

Het was niet het stilzwijgende gebed van een volk dat lijdt onder het verval van het geloof, maar de cynische grap van een managementteam dat de tegenvallende kwartaalcijfers bespreekt. De preek diende niet om het Woord van God te openen en de gelovigen te voeden met de waarheid van het Evangelie. In plaats daarvan kregen de aanwezigen een analyse van kerkelijk verval, doorspekt met een vleugje geforceerd optimisme. Het was een homilie die meer leek op een beleidsnotitie dan op een bezielde verkondiging van de Blijde Boodschap.

Het meest tenenkrommende deel van de ceremonie was echter de toespraak van de nieuw gewijde bisschop zelf. Na de plechtige riten, de zalving, de handoplegging en de overhandiging van de regalia, was dit het moment waarop de nieuwe herder zijn kudde voor het eerst zou toespreken. Het was het moment van de geestelijke programmaverklaring, de eerste woorden van een ‘alter Christus’, een andere Christus, die geroepen is om een venster te zijn waardoor men God kan zien.

In plaats van een spirituele reflectie of visie, kregen de aanwezigen een spervuur van grappen, luchtige anekdotes en persoonlijke bedankjes voorgeschoteld. Cornelissen presenteerde zich niet als een herder die zijn leven geeft voor zijn schapen, maar als de nieuwe, gezellige directeur die zijn team toespreekt. Het was de speech van een personeelsfeest, compleet met zelfrelativering en publieksvriendelijke grappen, die stuk voor stuk werden beloond met warm gelach en applaus.

Hij begon met een verhaal over een stilteretraite, maar al snel ging het over de naam van zijn ‘kluis’: “Juicht voor de Heer, jubelt voor zijn aanschijn.” Een prachtig motto, maar in de mond van Cornelissen werd het de opmaat voor een reeks oppervlakkige observaties. De spiritualiteit werd direct platgeslagen met een grap over een bisschop uit Siberië: “Nou, dan kun je toch beter naar Groningen.” De zaal reageerde met een lachsalvo, precies zoals de spreker het bedoeld had.

Het dieptepunt was ongetwijfeld de passage over de ‘eierbal’. Cornelissen vertelde hoe hij door de lokale omroep was ondervraagd over deze Groningse snack en concludeerde triomfantelijk: “Vandaag komt er dus een verandering in. We krijgen een eierbal.” Opnieuw reageerde de kerk met gelach en applaus uitziend naar de receptie achteraf. Ik kan er niet inkomen hoe een dergelijke opmerking past in de context van een heilige mis, direct na de viering van de Eucharistie, waarin men zojuist het Lichaam van Christus heeft ontvangen. De bisschop leek meer begaan met de borrel en zijn populariteit bij het publiek dan met de zielen van zijn nieuwe kudde.

De rest van zijn toespraak was een lange lijst van bedankjes: aan zijn ouders, zijn broers (“ik ben de jongste, en ze zeggen altijd ook de verwenste”), vrienden, collega’s en de kardinaal. Het leek op de speech van een Oscarwinnaar, niet op de eerste woorden van een opvolger van de apostelen. Hij plaatste zichzelf in het middelpunt. Het ging om zijn carrière, zijn relaties, zijn ervaringen. Christus, de reden van dit alles, was de grote afwezige in zijn verhaal. Het was een toespraak die de mens vierde, en God degradeerde tot een contextuele voetnoot. De reactie van de zaal – het constante gelach, het applaus op de juiste momenten – bevestigde de sfeer: dit was entertainment. De nieuwe directeur was een leuke vent. Iedereen was opgelucht.

Alsof de ceremonie nog niet genoeg was ontdaan van haar sacrale karakter, volgde er aan het einde nog een ronduit bizarre vertoning. Vicaris-generaal Wellens beklom het altaar om de nieuwe bisschop een ‘cadeau’ aan te bieden namens het personeel van het bisdomkantoor. Dit bleek een chocolade bisschopsstaf te zijn. “Ik had het meteen goed,” riep Cornelissen vrolijk uit, terwijl hij het geschenk onder luid gelach en applaus uitpakte. Wellens benadrukte dat het een ‘symbolisch’ geschenk was, een ‘bescheiden bijdrage voor de nieuwe staf’. Maar het symbool dat hier werd gecreëerd, was er een van ontheiliging.

De bisschopsstaf, de crosier, is een van de meest heilige symbolen van het bisschopsambt. Het is het teken van de herder die zijn kudde leidt, beschermt, en zo nodig met zijn leven verdedigt tegen de wolven. Het is een symbool van de autoriteit van Christus zelf, die door de bisschop wordt uitgeoefend. Door dit heilige symbool te reduceren tot een stuk chocolade – een grap voor op een personeelsfeest, een consumptieartikel dat na afloop kan worden opgegeten – werd het bisschopsambt zelf belachelijk gemaakt.

Dat dit gebeurde op het altaar, de plek van het heilige offer, direct na de communie waarin de gelovigen Christus zelf hebben ontvangen, is ronduit schandalig. Het toont een diep en verontrustend gebrek aan besef van het heilige, een joviale vertrouwdheid met het sacrale die onvermijdelijk leidt tot profanatie. De reactie van de aanwezigen, opnieuw een golf van gelach en applaus, toonde aan hoe ver de ontkerstening zelfs binnen de muren van de kathedraal is doorgedrongen. Niemand leek zich ongemakkelijk te voelen bij deze sacrilegische sketch. Het werd gezien als een leuke, menselijke toevoeging aan een verder plechtige, maar misschien wat saaie ceremonie. De grap was belangrijker dan het sacrament.

De wijdingsmis van Ronald Cornelissen was een perfecte illustratie van een kerk in spirituele crisis. De prachtige liturgie, de eeuwenoude riten en de gewijde muziek waren slechts het decor voor een voorstelling waarin de mens centraal stond. De kardinaal, de nieuwe bisschop en de vicaris-generaal slaagden erin om de ‘verticale dimensie’ – de verbinding met God – volledig uit te bannen en te vervangen door een ‘horizontale’ gezelligheid. Zoals de heilige Augustinus beschreef, bestaan er twee steden: de Stad van de Mens, die zichzelf liefheeft tot aan de minachting van God, en de Stad van God, die God liefheeft tot aan de minachting van zichzelf. Deze ceremonie was een triomf van de Stad van de Mens, die zichzelf vierde binnen de muren van de Stad van God.

Wanneer de herders zelf de weg naar boven niet meer wijzen, zal de kudde verdwalen in de woestijn van het seculiere humanisme. Wanneer het heilige wordt bespot op het altaar, verliest de Kerk haar ziel. De wijdingsmis in Groningen was geen feest van het geloof, maar een triest schouwspel van een kerk die haar eigen heiligheid niet meer serieus neemt. Het was, in de onbedoeld profetische woorden van kardinaal Eijk, een schip dat met veel gelach en applaus op een ijsberg afkoerst.

Leuke vent die Cornelissen.

Geef een reactie

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *