Ditmaal duiken we dieper in het fenomeen angst. Niet zomaar een vluchtige emotie, maar de angst die geworteld lijkt in de fundamenten van onze moderne samenleving, bezien vanuit een kritisch-christelijk perspectief. Het is een angst die, naar mijn gevoel, steeds meer om zich heen grijpt, gevoed door de systemen die we zelf hebben gecreëerd.
Angst kent een dubbel gelaat. Er is die oer-angst, dat ingebouwde signaal dat ons waarschuwt voor reëel gevaar. Je zou kunnen zeggen dat God ons daarmee een instrument heeft gegeven om ons terug te trekken van wat schadelijk is, een innerlijke stem die fluistert: “Wegblijven daar.” Daartegenover staat een diep verlangen, een hunkering naar rust, naar een bron van energie, naar dat onmiskenbare gevoel dat je het juiste doet. Een kalmte die voortkomt uit handelen in overeenstemming met iets dat groter is dan jezelf.
Maar er is een andere, meer verraderlijke angst. De angst die voortkomt uit de kille logica van de systemen die ons omringen. Onze moderne maatschappij is zo doorgeorganiseerd, zo geïnstrumentaliseerd, dat we er vaak in verstrikt raken, willoos meegesleurd. Het is de angst van de mens die verzwolgen wordt door de machine, een ontpersoonlijkte angst waarbij het individu gereduceerd wordt tot een anoniem radertje. Ik voel het soms zelf: dat gevoel van eenzaamheid, het onvermogen om echt verbinding te maken, maar tegelijkertijd de moeite om alleen te zijn met de leegte die het systeem achterlaat.
De verstikkende omhelzing van het systeem is overal voelbaar. Kijk naar de druk van sociale media om een perfect plaatje te presenteren, de onophoudelijke prestatiemaatschappij die ons opjaagt op werk en studie, of de kafkaëske bureaucratie bij overheidsinstanties waar je van het kastje naar de muur wordt gestuurd. Mensen voelen zich ongelukkig, ontevreden, wanhopig en paniekerig omdat de ‘machine’ – de economische wetten, de sociale protocollen, de onwrikbare procedures – hen niet welgezind is. Het lukt hen simpelweg niet te functioneren binnen de rigide kaders. Soms leidt dit tot schrijnende situaties, zoals ouders van wie de kinderen worden afgenomen omdat ze niet passen in de gestandaardiseerde mal van het systeem. Een diep, diep tragisch gegeven, waarbij de staat, die grenzen zou moeten bewaken en beschermen, zelf een onbuigzame, ontmenselijkte kracht wordt.
Er is dan geen sprake meer van werkelijke humaniteit. Georganiseerde ‘humaniteit’ wordt een contradictie, een onbegrip. Het signaal van de jeugdzorg dat een onontkoombaar balletje aan het rollen brengt, is daar een pijnlijk voorbeeld van. Het maakt me angstig, zelfs boos. Het is verzwelgend, zoals de coronaperiode voor velen traumatisch was: een brute confrontatie met de beperkingen, de onwrikbare regels, de mechanische logica die geen ruimte laat voor het unieke individu.
Deze drang naar totale controle en systematische ordening is niet nieuw. Het doet denken aan de utopische idealen die in de 18e en 19e eeuw opkwamen, de tijd van de Verlichting. Het idee dat we een perfecte, maakbare hemel op aarde konden bouwen. Figuren zoals de vrijmetselaar Gerrit Paape en zijn dromen over de Bataafse Republiek getuigen van deze pogingen, maar ook van hun uiteindelijke falen. Net zoals 20e-eeuwse totalitaire regimes op gruwelijke wijze de grenzen van maakbaarheid lieten zien. Het is het bouwen van een goddeloze, niet-transcendente, puur wereldse en materiële staat, die zichzelf tot een soort afgod verheft en het individu ondergeschikt maakt.
We zien echo’s hiervan in hedendaagse demonstraties. Of het nu gaat om klimaatverandering of geopolitieke conflicten zoals de situatie in Palestina, de publieke uitingen van zorg en onvrede lijken soms op seculiere processies. Men roept niet tot God, maar tot wereldse leiders en systemen om hulp en verandering. De ‘moderne goden’ – de politici, de instituties – worden gesmeekt om de regeltjes een beetje te veranderen. Het hoogst haalbare lijkt vaak te zijn of er wel of geen geld, wel of geen sancties, naar een bepaald doel gaan. Maar het fundamentele, vaak spiritueel gewortelde probleem van onrecht, hebzucht of machtswellust, wordt zelden bij de wortel aangepakt. De processie trekt voort, hopend op een ingreep van de aardse machten, terwijl de diepere oorzaken onberoerd blijven.
Tegenover deze systeemdwang staat het perspectief van geloof en de eeuwigheid. Het is cruciaal om alles in het perspectief van de dood te zien. De onvermijdelijkheid van ons einde relativeert veel van de druk en de angsten die het systeem ons oplegt. Als ik morgen sterf, of over drie maanden de diagnose kanker krijg, wat is dan werkelijk van waarde? Deze ultieme grens kan helpen om werkstress, financiële zorgen of de angst om niet te voldoen aan maatschappelijke verwachtingen in een ander licht te plaatsen.
De Bijbel biedt hier rijke inzichten. Denk aan de Samaritaanse vrouw bij de bron. Door de heersende sociale codes was zij een outcast, met haar vijf mannen. Maar juist zij, in haar kwetsbaarheid, ontving en bracht het goede nieuws. Zij werd niet verzwolgen door haar sociale uitsluiting, maar vond een diepere waarheid die haar bevrijdde. Het is niet wat zij wilde in de ogen van de wereldse systemen, maar wat er gebeurde toen ze in contact kwam met het transcendente. Ook profeten, en Jezus zelf, stonden vaak lijnrecht tegenover de verstikkende systemen van hun tijd, roepend om een diepere, geestelijke realiteit.
Uiteindelijk is het probleem in zijn diepste zin geestelijk van aard. Het gaat om de diepchristelijke waarden: het niet outkasten van mensen, de ziel van de ander serieus nemen, elkaar zien als broeders en zusters. Het systeem echter, laat regels, procedures en structuren maar al te vaak prevaleren boven de menselijkheid en de individuele ziel. Dit is, in essentie, het verhaal van de kruisiging: het systeem dat het goddelijke, het authentiek menselijke, niet verdraagt en poogt te elimineren omdat het niet past binnen de voorgeschreven kaders.
De trend van dit alles is dat het systeem, zelfs als het met ogenschijnlijk ‘juiste’ intenties is opgezet, vaak faalt omdat het de menselijke, spirituele dimensie mist. Het is een systeem dat de mens niet dient, maar de mens aan zich onderwerpt. Het geeft geen ‘geest’, geen bezieling, geen werkelijke troost of richting.
Wat we nodig hebben, is een radicale terugkeer naar God, naar de menselijke maat, naar een diep besef dat niet alles in regels en procedures te vangen is. Een erkenning dat echte humaniteit niet georganiseerd kan worden vanuit het systeem, maar ontstaat van hart tot hart, van ziel tot ziel. Het vereist een kritische blik op de ‘machine’ en een hernieuwde openheid voor het transcendente, voor dat wat groter is dan onszelf en onze systemen. Alleen dan kunnen we de verstikkende angst van het systeem wellicht ontstijgen en weer ademruimte vinden voor wat werkelijk telt.
Geef een reactie